woensdag 23 februari 2011

Bewijs dat God bestaat

Door: Michael Horner


Bestaat God?
‘U kunt niet bewijzen dat God bestaat en u kunt niet bewijzen dat Hij niet bestaat’. Deze reactie zult u vaak horen wanneer de vraag over het bestaan van God gesteld wordt.
In een bepaalde zin is dit ook waar, maar anderszins is het ook misleidend. Wanneer we ‘bewijzen’ bedoelen in de strikte en absolute zin van het woord, dan klopt het wel. Maar dat wil nog niet zeggen dat er geen goede argumenten zouden zijn voor het bestaan van God, die het geloof in God redelijk maken. Er zijn slechts weinig zaken (misschien we geen enkele) die wij met wetenschappelijke/wiskundige zekerheid kunnen bewijzen. Daarom is de vraag naar absoluut bewijs voor het bestaan van God niet redelijk en ook niet nodig. We kunnen aannemelijk maken dat God bestaat door hier goede argumenten voor te geven, zoals we dat met alle kennis die we verzamelen ook doen.


Het is ook belangrijk om duidelijk te maken dat het hebben van een alternatief, onze argumentatie nog niet afbreekt. Daarvoor is een meer waarschijnlijke verklaring nodig. Bijvoorbeeld: de meeste mensen geloven dat de aarde een bol is, maar er is nog een kleine groep mensen die gelooft dat de aarde plat is. Moeten de mensen die geloven in een ronde aarde hun geloof nu opgeven, omdat er nog een paar zijn die geloven dat de aarde plat is, enkel en alleen vanwege het feit dat er een alternatief voor de bolle-aarde-theorie is. Natuurlijk niet. Dit is alleen nodig wanneer de mensen die in een platte aarde geloven met overweldigend bewijs komen voor de stelling dat hun theorie over de aarde waarschijnlijker is. En die kans is nu toch wel extreem klein.



Goede argumenten voor het bestaan van God zijn er in overvloed. De filosoof Alvin Plantinga, heeft in een recente publicatie twee dozijn argumenten gegeven voor de theïstische visie[1]. Gebrek aan ruimte dwingt me om er nu slechts twee te noemen.


Argument 1: God is de beste verklaring voor het ontstaan van het universum
Aanname 1: Alles wat begint te bestaan moet een oorzaak hebben
Aanname 2: Het universum is begonnen te bestaan
Conclusie: Daarom heeft het Universum een oorzaak


Alles wat begint te bestaan moet een oorzaak hebben. De meeste van ons hebben geen moeite om dit principe te aanvaarden. We accepteren dit op heel veel gebieden in ons leven. Onze ervaring heeft dit principe altijd bevestigd en nooit ontkend. Maar filosofen hebben de betrouwbaarheid hiervan nooit kunnen bewijzen.
Niettemin is het altijd een fundamenteel eerste principe van de filosofie en van de wetenschap geweest: ’van niets komt niets’. Zelfs de filosoof David Hume, die aangegeven heeft dat het causaliteitsprincipe niet met absolute zekerheid bewezen kan worden, was van mening dat dit principe waar is, en hij leerde dit met grote stelligheid aan zijn leerlingen.
Het is in ieder geval een meer redelijke aanname dan te geloven dat dingen gewoon uit het niets tevoorschijn komen, zonder oorzaak.


Wetenschappelijke bevestiging
Ten tweede is er wetenschappelijk bewijs voor de stelling dat het universum een begin heeft. Volgens de ‘Big Bang’ theorie zijn tijd, ruimte, materie en energie gelijktijdig ontstaan, zo’n 15 biljoen jaar geleden.
En verder zal de aarde, volgende de tweede wet van de thermodynamica[2], wanneer je lang genoeg wacht, uiteindelijk in een staat van evenwicht terecht komen: koud, dood, donker, bewegingsloos.... Het moge duidelijk zijn dat, wanneer het universum geen begin zou hebben, en dus al eindeloos lang zou bestaan, dat het dan al lang een staat van evenwicht zou hebben bereikt. De aarde zou dan al dood, donker, doods en bewegingsloos moeten zijn. Er zouden dan al geen sterrenstelsels, zon, planeten en al helemaal geen mensen zijn. Maar het is duidelijk dat er nu nog wel licht, warmte, beweging en leven is, daarom kan het leven niet oneindig zijn. Het universum moet een begin hebben.
Het derde en sterkste bewijs voor het ontstaan van het universum bestaat uit de onmogelijkheid van een eindeloos (eeuwig) verleden. Dit is onmogelijk omdat oneindige getallen in de reële wereld niet bestaan.
Misschien denkt u dat dit geen probleem is, we werken in de wiskunde immers ook met het begrip oneindig. Maar dat probleem is er wel, en wiskundigen die met oneindige getallen werken kunnen dit alleen doen door het toepassen van arbitraire regels die voorkomen dat de uitkomsten absurd en tegenstrijdig zijn. En deze regels zijn in de echte wereld niet toepasbaar. Oneindigheid werkt alleen in de virtuele wereld en alleen wanneer er bepaalde speciale regels toegepast worden.
Om de absurditeit en tegenstrijdigheid van een oneindig nummer te zien moet u zich eens een bibliotheek voorstellen, met een oneindig aantal zwarte boeken en een oneindig aantal groene boeken.
Heeft het enig nut om te stellen dat er evenveel groene boeken zijn als groene en zwarte boeken samen. Dat is toch onzinnig, maar dat is wel wat u beweert wanneer u stelt dat oneindige getallen mogelijk zijn in de wereld.
Stel dat u zich voor dat u nu alle groene boeken weghaalt, hoeveel boeken blijven er dan over? Er zouden nog steeds oneindig veel boeken zijn, terwijl we net oneindig veel boeken verwijderd hebben en op de een of andere manier meegenomen hebben uit de bibliotheek. Stel dat we nu van de zwarte boeken nummer 4, 5, 6, enzovoort weghalen, hoeveel zijn er dan nog over? Precies, nog drie. Nu is er toch iets grondig mis! De ene keer halen we een oneindig aantal boeken weg en hebben nog steeds een oneindig aantal boeken, en de volgende keer halen we een oneindig aantal weg en we houden maar drie stuks over. Dat leidt tot een tegenstrijdigheid. Daarom moet we aannemen dat we een fout hebben gemaakt, een bibliotheek met een oneindig aantal boeken bestaat in de reële wereld niet.
In de wiskunde kunnen we regels bedenken om dit op te lossen, bijvoorbeeld door te verbieden om een aantal af te trekken of om te delen door een bepaald getal. Maar in de reële wereld kunt u dit soort regels niet gebruiken.
Wanneer het universum geen begin zou hebben, dan zou het een oneindig aantal jaren oud zijn, en omdat oneindige getallen in de reële wereld niet bestaan, kan het verleden dus niet oneindig zijn. En het universum moet dus wel een begin hebben (niet oneindig).
Er zijn dus minimaal drie redenen dat het universum wel een begin MOET hebben: de ‘Big Bang theorie’, de tweede wet van de thermodynamica en de onmogelijkheid van een oneindig getal.
Omdat alles wat bestaat een begin een oorzaak moet hebben, moet ook het universum wel een begin hebben.


Wat veroozaakte God?
Het meest gebruikte bezwaar tegen deze redenatie is: ‘Wat heeft God dan veroorzaakt?’ Maar de vraag ‘wat veroorzaakte X’ heeft alleen nut wanneer we een indicatie hebben dat X een begin heeft. En wat God betreft is er geen enkele indicatie dat Hij een begin heeft, God is eeuwig.


Argument 2: God is de beste verklaring voor een universum wat leven bevat


De astrofysica heeft aangetoond dat de Big Bang zeer precies verlopen moet zijn. Allerlei natuurlijke krachten zijn zeer precies op elkaar afgestemd; zwaartekracht, elektromagnetisme, atomaire krachten en de lading van elektronen zijn ‘zomaar’ zeer nauwkeurig op elkaar afgestemd. Slechts een heel kleine veranderingen aan één van deze krachten en er zou geen mogelijkheid voor leven meer zijn, in de meeste gevallen zou het hele universum verwoest zijn.


Stephen Hawking, een beroemd fysicus en Nobelprijswinnaar, heeft eens geschreven:
"The laws of science, as we know them at present, contain many fundamental numbers, like the size of the electric charge of the electron and the ratio of the masses of the proton and the electron....The remarkable fact is that the values of these numbers seem to have been very finely adjusted to make possible the development of life."[3]


Sir Fred Hoyle, de astrofysicus, bekend vanwege zijn antitheïstische gevoelens, vertelt ons dat:
"A common sense interpretation of the facts suggests that a superintellect has monkeyed with physics, as well as with chemistry and biology, and that there are no blind forces worth speaking about in nature. The numbers one calculates from the facts seem to me so overwhelming as to put this conclusion almost beyond question."[4]


Denk hierbij aan de volgende voorbeelden:
1.   Wanneer de lading van een proton en elektron niet exact gelijk zou zijn aan die van waterstofatomen, dan zouden die twee elkaar afstoten en zou het universum niet bestaan.
2.   Wanneer de relatieve kracht van de vier fundamentele krachten, te weten zwaartekracht, elektromagnetisme en de sterke en zwakke nucleaire kracht, ook maar een klein beetje anders zouden zijn, zou leven niet mogelijk zijn. Wanneer de kracht die protronen en neutronen in een kern bindt twee procent lager zou zijn, zouden alle atoomkernen vernietigd zijn. En wanneer de kracht twee procent hoger zou zijn dan zou de formatie van protronen onmogelijk zijn geweest, en daarmee de vorming van massa.
3.   Wanneer de proton/elektron massaratio van 1836 staat tot 1 een heel klein beetje anders was geweest, dan zou er geen scheikunde geweest zijn.
4.   Wanneer de balans tussen de zwaartekracht en de elektromagnetische kracht in sterren ook maar een duizendste anders was geweest, zouden er alleen blauwe giga blauwe sterren en rode ministerren geweest zijn, die geen leven mogelijk maken.
5.   Volgens de tweede wet van de thermodynamica kan de Big-Bang alleen maar totale chaos voorbrengen (maximale entropie), terwijl er nu een universum is met maximale orde (lage entropie).
6.   Wanneer de expansiesnelheid van het universum een miljoenste miljoen kleiner was geweest, dan nu het geval is, zou het universum al lang in elkaar geklapt zijn. Wanneer de expansiesnelheid een miljoenste groter zou zijn geweest dan zouden sterren en planeten nooit gevormd zijn.
7.   Wanneer de centrifugaal kracht niet prefect in balans was geweest met de zwaartekracht dan zou elke zonnestelsel en universum in elkaar klappen.
8.   Het energieniveau van koolstof 12 mag niet lager zijn, omdat anders geen koolstof gevormd kan worden. Koolstof, zuurstof, en andere zware elementen zijn noodzakelijk voor bestaan van leven.


Wanneer de Big-Bang zou berusten op puur toeval dan zou het ondenkbaar zijn dat al deze krachten exact juist zouden zijn, om zo leven mogelijk te maken. Wanneer je het oneindige aantal andere mogelijk waarden in ogenschouw neemt die deze krachten ook zouden kunnen hebben is het veel aannemelijker dat er nooit leven zou zijn geweest. Of zoals de wetenschapsfilosoof John Leslie zei: “een universum dat geen leven mogelijk maakt is veel waarschijnlijker dan een die dat wel mogelijk maakt”. Dit is bewijs voor een intelligente ontwerper achter de Big-Bang die ervoor zorgt dat leven in het universum mogelijk is.


Bezwaar van een toeschouwer
Er is een veel voorkomend bezwaar tegen bovengenoemde redenatie, en die gaat ongeveer als volgt: “het is helemaal niet verbazend dat alle voorwaarden binnen het universum leven toestaan, dit zijn immers de enige voorwaarden die aan ons leven vooraf kunnen gaan.”
Dit is alleen waar wanneer het bestaan zelf op voorhand niet verbazingwekkend is. Maar ons argument is nu juist dat, gezien het oneindig grote aantal andere mogelijkheden, het extreem onwaarschijnlijk dat het hele scenario plaats zou vinden op de manier waarop het nu plaatsgevonden heeft.


Samenvatting en conclusie
Zoals twee snoeren die gedraaid worden tot een touw heel sterk zijn, zo is ook het bewijs van deze twee argumentaties bij elkaar erg sterk.
Deze twee argumenten bij elkaar vertellen ons dat de veroorzaker en ontwerper van het universum een intelligent, geestelijk, krachtig en onveranderlijk wezen is die eeuwig is, er al was voor het begin van het universum. Dit komt volgens mij erg dicht bij de traditionele Joods-Christelijke opvatting over God en kan ons terecht tot de conclusie brengen dat God bestaat.


[1] Theïsme is een leer die het bestaan van goden, maar met name een persoonlijke God of godheid erkent, die zowel transcendent, is als immanent; God is dus tegelijkertijd oneindig en ver boven de mensen verheven en onderscheiden van de door hem geschapen wereld, en tegelijkertijd in bepaalde zin actief aanwezig in de wereld en in het wereldgebeuren. De effecten van God 's almacht en voorzienigheid kunnen door de mens worden opgemerkt.
Theïsme onderscheid zich van deïsme door de aanvaarding van de immanentie van God en is het tegenovergestelde van atheïsme. Het traditionele christendom is overwegend theïstisch.
[2] Entropie is een maat voor de wanorde in een systeem. Het is een belangrijk begrip in de thermodynamica. Met het aantal mogelijke toestanden van een systeem is het meestal zo gesteld dat er veel meer wanordelijke toestanden dan ordelijke toestanden mogelijk zijn. De wanorde in een gesloten systeem neigt altijd tot toename, mits er geen energetische toename is. Een formele manier om dit uit te drukken is de tweede wet van de thermodynamica. De tweede wet van de thermodynamica stelt dat:
in een gesloten systeem kan de entropie alleen maar gelijk blijven of toenemen.
Er zijn een fiks aantal andere formuleringen van deze wet mogelijk:
· De formulering van Kelvin en Planck is "Het is onmogelijk een machine te construeren die cyclisch op warmte uit een enkel reservoir werkt en daaruit netto arbeid haalt" of korter:
· "Een perpetuum mobile kan niet bestaan".
Deze wet betekent ook dat zelforganisatie in een chaotisch systeem alleen mogelijk is als er energie wordt toegevoegd.
[3] ”De natuurwetten die we op dit moment kennen, bevatten zeer veel fundamentele getallen, zoals de lading van een elektron en de verhouding van de massa van proton en elektron....het meest opmerkelijke feit is dat deze waardes zeer precies lijken afgesteld om zodoende leven mogelijk te maken.” In A brief history of time, 1988 Pag. 125
[4] “Een gezond verstand interpretatie van de feiten doet ons voorkomen dat een superintellect met fysica gedokterd heeft, als ook met de chemie en biologie, en dat er geen vermeldenswaardige blinde krachten zijn in de natuur. De getallen die je vanuit de feiten kunt berekenen zijn zo overweldigend dat deze conclusie wel bijna boven alle twijfel verheven is.”
uit: Engineering and Science, November 1981, geciteerd in: The World Treasury of Physics, ed. door Timothy Ferris, 1991, Pag. 392