Toen enige tijd geleden het
rumoer van de nieuwe atheïsten opkwam, schreef de filosoof Brain Davies een
column die, waarschijnlijk van de Times waarin het artikel verschenen is, als
ondertitel gekregen had: ‘Aquino bewijst dat atheïsten dichter bij God staan
dan ze denken’. Davies stuk was geen oefening in wollig denken, een berekenende
tactiek om het net van de inclusiviteit zo groot mogelijk te maken, door te
proberen om het scherpe verschil tussen het bevestigen van Gods bestaan en het
ontkennen ervan af te zwakken. Zijn punt is dat hij zich afvraagt van welke God
onze atheïstische vrienden het bestaan ontkennen en vraagt zich af of dit de
God is die iemand als Thomas van Aquino aanvaart.
We kunnen ons dezelfde vraag
stellen. Atheïsten denken soms dat God een wezen is dat bestaat naast andere
wezens in het universum. In deze visie wordt God misschien gezien als het
grootste en beste wezen in het universum, maar Hij is nog steeds een wezen, net
als wij, en interessant aspect van alles wat bestaat.
Een wezen buiten alle andere
Als dat is wat je met God
bedoeld, zo redeneert Davies, dan zou Thomas het met je eens zijn dat zo’n God niet
bestaat. God, zo citeert Davies Thomas, “moet gezien worden als bestaande
buiten de kring van het bestaan, als de oorzaak van waaruit alles ontstaat dat
bestaat in al haar vormen.” Met andere woorden, er is niet een soort wezen dat
God heet en dat bestaat als een ding naast alle andere dingen, zoals een blikje
of de planeet Jupiter.
Een complicerende factor is
het woord ‘bestaat’. We denken dat we perfect weten wat dat woord betekent,
omdat we alles wat om ons heen is met dit woord kunnen beschrijven. Het papier
van dit artikel bestaat, het dak boven uw hoofd en de wolken in de lucht. Zoals
u ook zelf bestaat. Het lijkt zoiets voor de hand liggends. En dat is het in
een bepaalde zin ook, wanneer we het hebben over alledaagse dingen. Maar het
wordt gecompliceerd – voor ons beperkte wezens – wanneer we dat kleine woordje ‘bestaat’
nemen en toepassen op God.
Het lijkt misschien voor de
hand liggend om te zeggen dat een christen of een theïst iemand is die zegt dat ‘God bestaat’, en de atheïst
iemand is die zegt dat ‘God niet bestaat’.
Edoch, de traditionele christen wil meer zeggen over God. Dingen die het
gebruik van het woord ‘bestaat’ beïnvloeden, wanneer het toegepast wordt op
God. Op dit punt komt Thomas ter sprake. Wanneer hij zegt dat ‘God bestaat’,
bedoeld hij niet exact hetzelfde als wanneer hij zegt dat ‘Rome bestaat’, of ‘Jupiter
bestaat’ of zelfs ‘ik besta’.
Er zijn, volgens Thomas, dingen
die hun bestaan krijgen, die in hun
bestaan afhankelijk zijn. Ik besta omdat mijn ouders bestaan; ik krijg mijn
bestaan van hen. Dat een berg bestaat, is omdat de aarde bestaat en er bepaalde
geologische krachten bestaan die de bergen hebben gevormd. Enzovoorts.
Niet alles kan volgens
Thomas ontvanger van het bestaan zijn. Iets (of Iemand) moet in zichzelf
bestaan, niet vanwege iets anders. Anders zou er geen bestaan zijn wat we
kunnen doorgeven aan de diverse ontvangers van het bestaan die we in onze
wereld tegenkomen. Dat Iets (of Iemand) die bestaat in zichzelf en die dus
volledig onafhankelijk is is God. Thomas zegt dat Hij eenvoudigweg is, met de
grootst mogelijke inhoud die het woordje ‘is’ kan bevatten. Dat is de reden dat
God het ‘Opperwezen’ genoemd wordt. Andere wezens zijn voor hun bestaan
afhankelijk van anderen. God niet.
Hiermee heb ik een van
Thomas’ argumenten voor het bestaan van God weergegeven. Wat je er ook van vindt,
mijn punt is dat ik duidelijk wil maken over wat voor soort bestaan Thomas het
heeft wanneer hij zegt dat God bestaat, het gaat me nu niet om het godsbewijs
op zichzelf. Het bestaan van God is zonder oorzaak en onafhankelijk. Dat is de
reden dat Thomas zegt dat God bestaat buiten de kring van het bestaan. Dat
betekent echter niet dat het juist is om te zeggen dat God niet bestaat.
Natuurlijk, wanneer we spreken over wezens die hun bestaan danken aan anderen
en die afhankelijk zijn, dan is het juist om te zeggen dat God buiten de kring
van het bestaan staat. God is in de visie van Thomas, de reden dat er iets is,
in plaats van niets. Ja, er is een goede reden om te spreken over het bestaan
God, maar Thomas zou hier snel aan toevoegen dat Gods bestaan radicaal anders
is dan het bestaan van alle andere dingen.
Eén God die echt bestaat
Davies zegt dat we naar diezelfde
waarheid kunnen kijken, maar dan vanuit een andere invalshoek. Wanneer we het
woord bestaan gebruiken voor de manier waarop God bestaat, dan kan van alles
dat niet ‘God’ is gezegd worden dat het alleen op een relatieve manier bestaat.
De atheïst zit er, in dit scenario, zo ver naast als het maar zijn kan. Want
hij zegt dat God niet bestaat, maar in de meest volle zin van de betekenis is
het alleen God die bestaat. Van andere
wezens kan gezegd worden dat ze hebben bestaan – ze hebben hun bestaan niet van
zichzelf. Alleen God bestaat geheel en al, God is bestaan; dat is, God bestaat
vanuit zijn eigen natuur. Alleen God is voor zijn bestaan niet afhankelijk van
iets of iemand anders. Hij is gewoon.
Wanneer we dus over God willen
spreken met gebruikmaking van het woord ‘bestaan’ zoals we dat bij alle andere
zaken doen, de dagelijkse dingen om ons heen, dan kunnen we zeggen: ‘God
bestaat niet’. Dat is, Hij bestaat niet op een afhankelijke manier, zijn bestaan
van iets anders ontvangend, zoals dat bij andere zaken het geval is. Wanneer we
het over Gods bestaan hebben – onafhankelijk, zonder oorzaak een niet gekregen
bestaan – dan moeten we zeggen dat niets bestaat, behalve God zelf, omdat al
het andere veroorzaakt is, in haar bestaan afhankelijk en dit bestaan gekregen
heeft.
De atheïst heeft een punt
wanneer hij zegt: ‘God bestaat niet’, wanneer hij met ‘bestaan’ bedoeld dat God
bestaat, zoals alle dingen bestaan. Die
God bestaat niet. Maar de atheïst zit er faliekant naast wanneer hij daarmee
bedoeld dat God op geen enkele wijze zou bestaan. Het is het bestaan van de atheïst
zelf (en ieder ander mens) dat in twijfel getrokken wordt wanneer we het woord
op die goddelijke en diepe manier gebruiken.
Mark Brumley is directeur van ‘Ignatius Press’, een van Amerika’s grootste
Katholieke uitgevers en distributeur van video’s en muziek. Hij is voormalig
staflid van ‘Catholic Answers’ en hij is auteur van ‘How Not to Share our Faith’,
en co-auteur van ‘A Study Guide for Jesus of Nazareth: Holy Week...’