Lijden is niet zoiets als technologie, mode
of architectuur, maar het lijden is als de geboorte van een kind en het
zonlicht. Het is een van de onveranderlijke aspecten van het menselijk bestaan.
God herontdekken is gemakkelijk in momenten
van crisis– om Hem weer te verliezen zodra het leven weer z’n gangetje gaat.
Maar vroomheid die gebaseerd is op de omstandigheden is een huis dat op het
zand gebouwd is. De omstandigheden veranderen, en bij de dood verandert alles
voor ons, en laat ons achter met twee onontkoombare realiteiten die eeuwig
blijven: onszelf en God. Dit zijn de twee essentiële middelpunten in ons leven;
alle andere dingen draaien hier omheen, zoals planeten die een baan draaien om
een ster of zoals eiwit om een dubbele dooier.
Alhoewel waarheid het natuurlijk voedsel is
voor onze geest, heeft de zonde het ‘natuurlijk’ (of gewoon) gemaakt dat we
geen trek meer in de waarheid hebben. We vergeten God dus, totdat er een
plotselinge grote crisis komt, en daarna vergeten we Hem weer zodra de crisis
over is.
Deze gewoonte is tegengesteld aan de goede
gewoonte, of deugd, van de vroomheid. Vroomheid zet ons ertoe aan om – in de
eerste plaats God, dan onze ouders, voorouders, ons land en iedereen die over
ons gesteld is - gepaste eer en respect te
bewijzen, zoals het hen toekomt. Het maakt deel uit van de gerechtigheid en net
als elke deugd is het de toepassing van het meest generieke principe der deugt,
is het een regel die drie R’s bevat: Rechtvaardige Reactie op de Realiteit.
Het feit dat wij de vroomheid steeds weer
vergeten is waarschijnlijk een van de redenen dat we lijden. Het voorkomt dat
God, die niet alleen oneindig goed is en liefdevol is, maar die ook oneindig
veel meer barmhartigheid kent en medelijden dan wij kunnen bevatten, ons zou
laten in de gerieflijk en gesettelde situatie die we voor onszelf geschapen
hebben. We hebben crises nodig, geestelijk gezien lijden we aan een slaapziekte
waaruit we door frequente alarmeringen gewekt moet worden. God laat daarom die ruwe
maatregelen over ons komen, zoals nationale crises, om ons daardoor te
overtuigen van onze permanente nood en onze blijvende situatie.
Het is zelfs zo dat het lijden en de crises
onze normale situatie zijn. De roze wolk van het pijnvrije en geordende
leventje dat wij westerlingen als normaal beschouwen is vanuit historisch
perspectief hoogst ongebruikelijk. In de meeste culturen en door alle eeuwen
heen, konden de mensen maandelijks ongeveer evenveel fysieke pijn verwachten
als wij in een heel mensenleven meemaken. Bedenk hierbij dat anesthesie en
pijnstilling pas ongeveer een eeuw oud zijn.
Dit is waarschijnlijk de reden dat mensen in
wetenschappelijk hoog ontwikkelde culturen ertoe geneigd zijn om meer seculier te
zijn, terwijl mensen in wetenschappelijk minder ontwikkelde culturen
religieuzer zijn: niet omdat religie gebaseerd is op onwetendheid, of omdat er
ooit een wetenschappelijke ontdekkingen gedaan is die een christelijk dogma
ontkracht heeft; maar omdat de kinderen van de wetenschap en technologie de
pijn en de beperkingen van veel levens heeft overwonnen en ons geplaatst in een
geluidsdichte stolp waar God doorheen moet breken om ons te bereiken. Of zoals
C.S. Lewis het uitdrukte: “God fluistert in ons genoegen, spreekt in ons
geweten, maar schreeuwt in onze pijn: het is Zijn megafoon om de wereld die
doof is wakker te schudden” (Het probleem van het lijden[1]).
Natuurlijk geniet God er niet van om Zijn
megafoon te gebruiken, zoals een goede ouder dit ook niet graag doet. Het feit
dat Hij dit wel doet kan twee dingen betekenen: Of we hebben al die pijn die we
hebben nodig, het is voor onze eigen bestwil en wordt ons gegeven uit volmaakte
en zuivere liefde; of we hebben die niet nodig terwijl de Almachtige het toch
toelaat – in dit laatste geval is de Almachtige niet tegelijkertijd Liefdevol.
Met een citaat van C.S. Lewis: “Is het
geloofwaardig dat zulke extreme martelingen voor ons nodig zijn? Nu, kies zelf.
De martelingen zijn er. Wanneer ze onnodig zijn, dan is er geen God of alleen
een slechte God. Wanneer er een goede God is, dan zijn die martelingen ook
noodzakelijk. Want geen min of meer goed Wezen zou ooit zulke zaken kunnen
toestaan wanneer ze niet goed zouden zijn.” (Verdriet, dood en geloof[2]).
We moeten hier misschien twee kleine correcties
doorvoeren. Lewis zegt dat die martelingen noodzakelijk
zijn, we kunnen beter zeggen goed zijn.
De martelingen waren voor de heilige martelaren strikt genomen niet
noodzakelijk voor hun eigen heil, maar ze moeten op termijn wel goed voor hen zijn
geweest, ruimte scheppend in verborgen plaatsen van hun ziel die in de hemel
nog meer licht en vreugde kunnen ‘bevatten’ in die zalig staat.
Op de tweede plaats moeten we het woordje ons van Lewis misschien meer collectief
opvatten en niet zo zeer individueel. Want niet al mijn lijden is goed voor
mijzelf; soms is het goed voor iemand anders. En wanneer ik die anderen liefheb
als mijzelf of zelfs nog meer dan mijzelf (wat ik in ieder geval in de hemel
zal doen), dan zal ik me nog meer verblijden in dat plaatsvervangende lijden
dan in dat lijden dat mezelf ten
goede komt. Plaatsvervangende verzoening, de onschuldige die voor de schuldige
lijdt, ‘mijn leven voor het jouwe’: dat is het grote mysterie dat in het hart
staat van het Christendom, het is de essentie ervan, en is het centrum van de
werkelijkheid, als het Christendom waar is tenminste.
Het is natuurlijk een mysterie, geen bewijs.
Apologetiek kan laten zien dat het mogelijk
is en laat zien dat de aanwijzing die we vinden in de natuur en de geschiedenis
ons uitnodigen om dit mysterie binnen te gaan door een stap in geloof. Het is
geen stap in het licht, maar een stap in de duisternis.
Aanwijzingen zijn er te over. De hele natuur
werkt volgens het principe van ‘mijn leven voor het jouwe’, je kunt geen
hamburger eten of een baby baren zonder de aanwezigheid van dit principe. En
heel de geschiedenis en fictie is vol van heroïsche Christusfiguren die een
diepe indruk in ons hart achterlaten wanneer we van ze horen. Wie, behalve een
gek natuurlijk, zou het ooit in zijn hoofd halen om Sidney Carton uit De geschiedenis van twee steden[3] een gek te noemen?
“Het is veel, veel, beter dan alles dat ik totnogtoe gedaan heb, en het is een
veel, veel betere plaats dan waar ik ooit geweest ben.”
Wat
kunnen we weten over het karakter van God?
Het probleem van het lijden doet voor
apologeten twee problemen ontstaan: 1. Het bestaan van God en 2. Het karakter
van God, Zijn aard. In de H. Schrift wordt weinig gesproken over dat eerste
probleem. Alleen “De dwaas zegt in zijn hart, ‘er is geen God’ “ (Psalm 14: 1).
Over het tweede probleem doet de Bijbel wel haar licht schijnen, licht dat niet
zichtbaar is, of zelfs beschikbaar, voor het menselijk verstand. Uit de natuur
is af te lezen dat God aanwezig, intelligent en machtig is, maar het is niet evident
dat Hij goed is.
De menselijke geschiedenis laat ons drie
basale visies zien op de natuur van God en het probleem van het kwaad – en
daarin besloten ook het lijden – en is daarmee een toetssteen die ze alle drie
duidelijk van elkaar onderscheid.
Op de eerste plaats is er het heidendom, met
z’n vele goden en godinnen, waarvan geen van alle alwetend en almachtig is.
Geen van die goden beheerst heel de natuur en alle menselijke leven, omdat geen
van hen die geschapen heeft. Het idee van een volledig universum dat uit niets
door een enkele almachtige God is geschapen, is een idee dat nooit is voorgekomen
bij enige religie die ooit bestaan heeft, behalve die van de Joden (die claimen
dat God hen dit heeft geopenbaard) en zij die claimen dat ze dit van de Joden
geleerd hebben, namelijk de Christenen en de Moslims.
Heidendom (zoals ik die term gebruik) – de
notie dat God of de goden niet almachtig zijn – is verre van dood. Een vorm
ervan is de ‘proces theologie’, die claimt dat God aanwezig is in het proces,
in de verandering, en zo nog steeds groeiende is, evoluerend, en tegelijk niet
machtig genoeg is om alle kwaad te overwinnen.
Een andere vorm van heidendom is de populaire
psychologie (die gezien de volle boekenplanken in boekwinkels, de favoriete
religie van Amerika is). Paul Vitz zegt dat het moderne Amerika de meest
polytheïstisch cultuur aller tijden is: het aanbidt niet duizenden goden, maar
tweehonderdzestigmiljoen goden.
Een religie met een God of goden die niet
alle kwaad kunnen overwinnen kan wel een of meer goden hebben die het kwaad
willen overwinnen, en die volkomen goed zijn. Dit stelt ons weliswaar in staat
om God lief te hebben, als een soort grote broer, maar niet om Hem te
vertrouwen dat Hij het kwaad zal overwinnen. (Rabbi
Harold S. Kushner’s ‘Als het kwaad goede mensen treft’[4], is een voorbeeld van dit soort oplossing van het probleem.)
Een tweede religieuze optie, die meer Oosters
van oorsprong is dan Westers, is het pantheïsme. De god van het pantheïsme, in
tegenstelling met de goden van het heidendom, gaat de strijd niet aan met
krachten buiten hemzelf, eenvoudigweg omdat er niets buiten god is. Pan-theïsme
betekent dat alles god is en god is in alles. God heeft nooit een universum
geschapen. Pantheïsme is niet alleen fout, maar het loopt ook vijftien biljoen
jaar achter: het heeft nog nooit gehoord van het goede nieuws van de Big Bang.
Pantheïsme lost het probleem van het kwaad
eenvoudig en radicaal op: het verklaard dat God evenzeer in het goede aanwezig
is als in het kwade. Hij heeft ook een duistere kant, zoals de Kracht in Star
Wars. Vishnu de Schepper en Shiva de Vernietiger zijn gelijke manifestaties van
Brahman, “De Ene zonder een tweede” in het Hindoeïsme. Vertaald in Bijbelse termen
betekent dit dat Satan niet Gods vijand is, maar God zelf is.
De andere vorm van pantheïsme zegt dat God
afwezig is in zowel goed als ook kwaad – dat het onderscheid tussen goed en
kwaad is geschapen door het onverlichte menselijke geweten. Beide vormen lijken
niet op de God van de Bijbel, waar “God is Licht; en in Hem is geen spoor van
duisternis!” (1 John 1, 5). De god van het pantheïsme is, net als de goden van
het heidendom, heel Westers. Hij is niet oordelend. Hij maakt geen onderscheid tussen
goed en kwaad.
Deze notie van een god maakt dat we alleen
van god houden wanneer we populaire psychologen zijn die gezonken zijn beneden
het niveau van moreel onderscheid der dingen, of mystici die (menen) er
bovenuit gestegen te zijn.
De derde notie van God is die van het
Joods-Christelijke-Islamitische Theïsme: God is zowel almachtig, in
tegenstelling tot de goden van het heidendom, en ook volmaakt goed, in
tegenstelling tot de goden van het pantheïsme. Deze notie met betrekking tot
God doet de vraag opkomen waarom de rechtvaardige zo zwaar moet lijden. Het
lijkt erop dat God niet alle onrecht recht zet of dat Hij niet de kracht
daartoe heeft. Want wanneer God alle kwaad wil uitroeien en overwinnen, en
wanneer Hij alles kan wat Hij maar wil, lijkt daaruit voort te komen dat er
geen kwaad meer zou moeten zijn.
Het kwaad van de zonde kan verklaard worden
door de menselijke vrije wil. Maar hoe zit het met het kwaad van het lijden, en
met name het onrechtvaardige en onverdiende lijden? Wanneer God bestaat, waarom
is er dan ook een Job?
Er zijn twee mogelijkheden: God zit ernaast,
of wij. Dit lijden is niet goed of het is wel goed. We hebben dat lijden niet
nodig terwijl God het toch toelaat, in dit geval is Hij wreed, of zwak en stom.
Of we hebben het wel nodig, in dat geval “We weten ook, dat God alles ten goede
leidt voor hen, die Hem liefhebben, die naar Zijn voorbeschikking zijn
geroepen” (Rom 8: 28). Alles, zelfs
de meest verschrikkelijke en onverklaarbare tragedies.
We leven door geloof, niet door wat we zien.
Als we uitgaan van wat we zien, dan zullen we waarschijnlijk wanneer het onheil
toeslaat waarschijnlijk concluderen: “Aah, zo’n God is het dus. Laten we
onszelf niet langer bedriegen.” Als we uit geloof leven, door vertrouwen, want “ontzag
voor de Jahweh is de grondslag der wijsheid” (Sp. 9: 10), dan kunnen we
concluderen dat God degene is die weet wat goed voor ons is en dat wij degene
zijn die dat niet weten, in plaats van vice versa. (Dat is toch een logische
conclusie?)
In het Arabisch is het woord voor deze
houding van vertrouwende onderwerping aan de wil van God, een woord dat het
begin is van de wijsheid en de essentie van de vroomheid en het hart van de
ware religie, dat woord is Islam.
De geschiedenis van de religies is in dat
opzicht vol ironie. Immers, in de naam van de religie die genoemd is naar de
oplossing voor het probleem van onrechtvaardig lijden, hebben sommige mensen
die zichzelf moslim noemen een golf van problemen en onrechtvaardig lijden
veroorzaakt door het plegen van aanslagen. Islam
betekent “de vrede die het resultaat is van de onderwerping” (het is
etymologisch verwant aan het Hebreeuwse woord Shalom). Het is de vrede die
alleen maar gevonden kan worden wanneer we ons aan God’s wil onderwerpen. Het
is de “vrede die de wereld niet kan geven”.
T.S. Eliot zegt dat de zin
uit Dante: “in zijn wil ligt onze vrede”, de diepste zin is uit de
wereldliteratuur. Het ironische is dat in de naam van de religie die het woord
vrede in haar naam heeft, jonge Palestijnen zelfmoordacties plegen om zo Joden
te vermoorden, waardoor het vredesproces ontspoort.
God
en het kwaad: of/of?
De andere apologetische vraag met betrekking
tot het lijden, ‘bestaan God?’, is nog meer besproken, en terecht, want zonder
het bestaan van God worden zowel de apologetiek als ook de theologie opgeheven.
Lijden, en kwaad in het algemeen, is het enige argument van atheïsten waardoor
het bestaan van God weersproken lijkt te worden. Andere argumenten stellen God
ter discussie (bijvoorbeeld dat het bestaan van God geen zin zou hebben); of
claimen dat God een onnodige hypothese is, zoiets als de verschrikkelijke
sneeuwman; of wijzen op de zwakheden van de theïsten (mensen die in God geloven
zouden bijvoorbeeld relatief meer moorden plegen); of ze wijzen op de
praktische nadelen van het theïsme (bijvoorbeeld het feit dat het geloof zich
met je seksleven bemoeit); of ze stellen dat het geloof verklaard kan worden
zonder een geloof in God (zoals de freudiaanse psychologie doet). Maar er is
geen ander logisch en overtuigend argument dat bewijst dat God niet bestaat,
dan alleen dit argument van het bestaan van het kwaad in de wereld.
Wanneer Thomas van Aquino zijn Summa
schrijft, weet hij bij elke van de duizenden stellingen minimaal drie
tegenargumenten te noemen, behalve bij de belangrijkste stelling, de meest
fundamentele van allemaal – dat God bestaat. Hij kon weliswaar tientallen
argumenten vinden voor het bestaan
van God (waarbij hij uiteindelijk vijf argumenten selecteerde), maar hij vond
slechts twee argumenten tegen. Een was het probleem van het kwaad. En de andere
was de mogelijkheid om alles wat we om ons heen zien er ervaren te verklaren
vanuit de natuur en de wetenschap – waarmee niet bewezen wordt dat God niet
bestaat, maar wordt gesteld dat het niet noodzakelijk is dat God bestaat.
Aquino’s formulering van het probleem is: “Indien
een van twee tegenovergestelden oneindig is, vernietigd die de andere geheel.
Maar 'God' betekent oneindige goedheid. Dus als God bestaat, zou er geen kwaad moeten
zijn te vinden in de wereld. Maar er is kwaad. Daarom bestaat God niet.”
Het is een vraag die beantwoord kan worden:
“Zoals Augustinus zegt, God zou nooit enig kwaad toestaan, tenzij Hij hieruit
een groter goed zou doen voortkomen. Dit is een deel van Gods wijsheid en
goedheid.”
Dit argument tegen het bestaan van God dat
appelleert aan de het kwaad in de wereld kan niet alleen weerlegt worden, maar
dezelfde feiten die pleiten tegen het
bestaan van God kunnen op twee verschillende manieren ook gebruikt worden als
argument voor het bestaan van God.
De ene manier is om na te denken over onze kennis van het kwaad, niet zozeer over
het kwaad zelf. Hoe komt het dat we kunnen oordelen dat iets slecht is? Behalve
wanneer alle oordelen zinloos of verkeerd is – en een terroristische aanslag op
duizenden onschuldige burgers dus niet echt
slecht is en wij dus slechts veroordelend zijn wanneer we er iets van zeggen – moeten
we een ware kennis hebben over wat echt
slecht is. Maar dat betekent dan ook dat we een kennis moeten hebben van wat echt goed is. Zonder kennis van de norm,
kunnen we niet oordelen aan de hand van een bepaalde norm of regel.
Het relatieve goed dat wij kennen wordt
gemeten aan de norm van het absolute goed. Zoals elf twee gehele getallen
dichter bij de oneindigheid ligt dan negen, zo bevindt zich een heilige dichter
bij de ontologische perfectie dan een worm. Maar niets in deze wereld is
absoluut goed. Daarom moet, tenzij we alle oordelen over goed en kwaad
relativeren – iets dat de secularisten doen om deze claim te vermijden – er een
God zijn.
Een andere manier om het bestaan van God te
bewijzen door het kwaad is te wijzen op het feit dat we protesteren tegen
kwaad. We haten het kwaad, ondanks het feit dat pseudochristelijke ideologieën
ons leren om niets te haten. We hebben een aangeboren en onontkoombaar
verlangen tot het goede –algoede – en
we vrezen het kwaad – alle kwaad. Het
kwade vrezen is het verlangen naar het goede. Maar elk aangeboren en natuurlijk
verlangen verwijst naar een echt object. We kunnen verlangen naar onwerkelijke
objecten, bijvoorbeeld om het land van Oz te zien, of om Superman te zijn, maar
hebben daar geen aangeboren en universeel verlangen naar.
Naar eten, drinken, slapen, seks, kennis,
schoonheid en vriendschap hebben we een aangeboren en universeel verlangen, dit
zijn ook zaken die bestaan. We verlangen ook naar goedheid – alle soorten
goedheid – universeel en aangeboren. We zijn niet tevreden met eindige
goedheid. We hebben een haat liefde verhouding met de wereld, onafhankelijk van
hoe mooi of goed we deze wereld vinden. Die ontevredenheid ervaren we zelfs het
sterkst wanneer de grootste mate van goedheid ervaren, en niet de minste.
Uit deze twee aannames die uit onze eigen
ervaring voortkomen – dat onze aangeboren neiging tot het goede aansluit bij
een echt object en dat we een aangeboren verlangen hebben naar ongelimiteerde
goedheid – concluderen we dat oneindige goedheid moet bestaan. Oneindige
goedheid is een ander woord voor God.
Alleen God is oneindig goed. Daarom bestaat God.
Er is nog een ander argument vanuit het kwaad
naar God. Het is een beetje excentriek, maar ik denk dat het een geldig
argument is (hoewel ik het niet zeker weet). Laten we aannemen dat er geen God
is. Wanneer er geen God is dan is er geen Schepper. Wanneer er geen Schepper
is, dan is er geen daad van schepping. Wanneer er geen daad van schepping is dan
is het universum, de som van alle materie en energie, niet geschapen. Wanneer
het universum niet geschapen was, dan is het er altijd al geweest. Er was dus
geen eerste begin. Hoeveel cycli en catastrofale veranderingen er ook geweest
zijn en hoeveel relatieve big bangs er geweest mogen zijn, er is nooit een Big
Bang geweest, een absoluut eerste begin. Er is dus een oneindige hoeveelheid
tijd geweest. Wanneer we in een tijdmachine zouden stappen voor een reis naar
het verleden – wat we waarschijnlijk zullen kunnen doen, maar wat we wel in de
geest kunnen doen – dan zouden we nooit uitkomen bij een bepaald begin (een
absoluut begin).
De argumentatie is tot zoverre logisch. Maar
we willen er nu een hypothese aan toevoegen, het is misschien geen
noodzakelijke, maar dan toch wel een die de meeste atheïsten zullen aanvaarden,
namelijk dat de kosmos evolueert. Hiermee bedoel ik niet slechts de evolutie
door natuurlijke selectie van de soorten, de planten en dieren op deze planeet,
maar de evolutie in bredere zin, in toename van orde in heel het universum.
Vanuit relatief ongedifferentieerde materie (“sterrenstof”)
ontstaan melkwegstelsel’s, sterren en planeten die leven mogelijk maken, en op
die planeten ontstaan levende planten en dieren met een toenemende
complexiteit, totdat uiteindelijk ook zelfbewuste en rationele wezens ontstaan.
Daarna is er binnen de geschiedenis die wij ook kennen en kunnen onderzoeken
een ontwikkeling van barbarisme, onwetendheid en dierlijk geweld naar
verlichting en vrede.
De meeste atheïsten accepteren deze beide
premissen. Maar wanneer beide waar zijn, waarom
hebben we de perfectie dan nog niet bereikt? De geschiedenis is een geschiedenis
van ontwikkeling en er is al een oneindige hoeveelheid tijd verlopen; waarom
heeft dat proces dan nog niet zijn volmaakte eindstadium bereikt? Een andere
manier om dit te stellen: waarom is er nog steeds kwaad? Volgens de
atheïstische premisse zou er al lang geen kwaad meer moeten zijn. Maar het
kwaad is er nog steeds. Daarom moeten beide premissen vals zijn.
Wanneer een atheïst met dit argument
geconfronteerd wordt zal hij waarschijnlijk zijn tweede premisse bijstellen,
die over de continue ontwikkeling, om zodoende de eerste premisse te redden,
die over een oneindige hoeveelheid tijd en dat er nooit een scheppingsdaad
heeft plaatsgevonden. Het is dus niet zozeer een argument tegen het atheïsme op
zichzelf, maar alleen tegen het “ontwikkelingsatheïsme”, dat is atheïsme plus ontwikkeling.
Een andere benadering van apologeten – of
eigenlijk de benadering van God zelf, die te vinden is in alle drie de Abrahamitische
religies – is om het lijden te herlijden tot de zonde. Het verhaal van Genesis
3, hoe letterlijk of niet-letterlijk je dat ook neemt, het maakt in ieder geval
een onderscheid in twee soorten kwaad, het fysiek (lijden) en moreel (zonde) en
het verbind die beide zaken: we lijden omdat
we gezondigd hebben.
Dit ‘we’
is niet individueel maar collectief. Het is het menselijke ras, de menselijke
natuur zelf die moet lijden en sterven als een noodzakelijke en rechtvaardige
straf die de onontkoombare consequentie is van de zonde.
De relatie tussen die twee is ongeveer als de
relatie tussen het springen van een hoge rots en het breken van je benen, of
zoals de relatie die er is tussen te veel eten en overgewicht. Het lijkt niet
op de relatie tussen het niet maken van je huiswerk en het krijgen van een
onvoldoende of het stelen van een koekje en het krijgen van straf. Het is een
natuurlijke, intrinsieke, noodzakelijke en onontkoombare relatie, niet een die
afhangt van een externe autoriteit en die daarom herroepbaar is.
De verklaring voor deze relatie tussen moreel
kwaad (zonde) en fysiek kwaad (lijden) is dat er een verbinding is tussen de
ziel (psyche) en het lichaam (soma), we zijn een psychosomatische eenheid.
Zodra de ziel zich van God onafhankelijk verklaard, verklaard het lichaam ook
zijn onafhankelijkheid.
De autoriteit van de ziel over het lichaam is
een afhankelijke autoriteit. Het is een door de Schepper en Ontwerper
gedelegeerde autoriteit. Zoiets als de autoriteit die een ridder heeft over
zijn schildknaap: wanneer de ridder rebelleert tegen de koning, dan is de schildknaap
niet langer verplicht om de ridder te dienen.
(De honderdman die Jezus vraagt om met één
bevel zijn knecht te genezen, die begrijpt de keten van gezag en wie daarvan
het hoofd is, zoals ook blijkt uit wat hij zegt: “Want ook ik ben een man, die
zelf onder gezag ben gesteld, en soldaten onder me heb. En tot den een zeg ik:
Ga, en hij gaat; en tot den ander: Kom, en hij komt; en tot mijn knecht: Doe
dit, en hij doet het.” (Luk. 7, 8). Zijn soldaten weten dat de honderdman
gedelegeerd gezag bezit van Caesar, de wereldheerser. De honderman heeft gezag over zijn soldaten, omdat hij onder de Caesar staat en aan hem
onderdanig is. Op gelijke wijze heeft Jezus gezag over leven en dood, omdat in
staat onder, en onderdanig is aan, het gezag van de Vader (Joh. 5: 30). Gezag
wordt altijd uitgeoefend door onderwerping, want het is gedelegeerd en hiërarchisch
gezag.)
Het onoplosbare mysterie van het lijden is
niet waarom wij moeten lijden, maar
waarom ik moet lijden. Het mysterie
is waarom het lijden verdeeld is zoals het nu is, niet het bestaan van het
lijden op zichzelf. Er bestaat een generieke en oorzakelijke relatie tussen
lijden en zonde, maar niet een persoonlijke. Dit was nog niet geheel duidelijk
ten tijde van Jezus leven op aarde, want zijn discipelen vragen hem in verband
met een blind geboren man: “Rabbi, wie heeft gezondigd, hij of zijn ouders, dat
hij blind werd geboren?” (Joh. 9: 2). Ze waren verbaasd dat Jezus antwoordde: “noch
hij noch zijn ouders”.
De drie vrienden van Job waren er ook van
overtuigd dat iedereen het lijden krijgt dat hij vanwege zijn eigen zonde
verdiend; dat is de reden dat ze er van overtuigd waren dat Job, die zo’n
geweldig groot lijden moest dragen, ook de grootste zondaar moest zijn. Ze waren
verbaasd dat God boos op hen was, omdat ze niet de waarheid gesproken hadden
over Job (Job. 42, 7).
Je zou verwachten dat wanneer God almachtig, volmaakt
rechtvaardig en alwetend is, dat Hij dan een ieder individueel zou geven wat
hij verdiend.
Maar nee. De meest volmaakte mens ter wereld was
tegelijkertijd “de man van smarten”. Veel Joden konden gewoon niet geloven dat
Jezus de Messias was, omdat Hij veracht was, en de onwaardigste onder de mensen.
Dit is de sleutel tot Job: als een Christusfiguur heeft hij niet voor zijn
eigen zonden geleden, maar voor die van anderen. Job verzoend de zonde van zijn
drie ‘vrienden’ door zijn offer (Job 42, 8), zoals ook Christus deed.
De “rechtvaardigheid van God” of “gerechtigheid
van God” die Paulus als hoofdthema van zijn Romeinenbrief heeft gekozen (Rom.
1, 17), deze eerste systematische christelijke theologie, is een verlossing
door kruisiging. De enige man die geen pijn verdiende heeft juiste de meeste
pijn geleden – en dat noemt Paulus Gods “rechtvaardigheid”. Zonde en lijden
zijn met elkaar verbonden, maar niet individueel. Zowel de erfzonde als ook de plaatsvervangende
verzoening zijn mysteries van solidariteit. Want beide mysteries zijn ‘erfelijk’
– de eerste fysiek, de tweede op geestelijke wijze (via de “wedergeboorte”).
Wij zijn als mensen niet alleen sociale
wezens, maar ook familiale. In essentie zijn wij erfelijke wezens, niet alleen
biologisch, door ons lichaam, maar ook geestelijk, omdat we geen geesten in een
machine zijn, engelen in vermomming, maar rationele dieren, een
psychosomatische eenheid. Alles van de vaders wordt overgedragen op de
kinderen: de fysieke en geestelijke en verstandelijke capaciteiten, de erfzonde
en het aangeboren egoïsme, zoals in elk kind waarneembaar is.
Onze incorporatie in Christus is net zo
psychosomatisch als onze incorporatie in Adam. Het is niet door geloof alleen,
maar door geloof en de doop, dat we helemaal van Hem worden, volgens zijn eigen
woorden: “Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij niet ingaan
in het koninkrijk Gods.”(Joh. 3, 5). Zijn bloed dat vergoten is voor onze
zonden kwam tot ons door Maria, de Tweede Eva. Verlossing is, net als de zonde,
psychosomatisch, zowel geestelijk als ook lichamelijk. Christus kan ons
geestelijk niet redden, wanneer hij lichamelijk niet is opgestaan (1 Cor. 15,
17).
Deze mysteries van solidariteit in erfzonde
en doop zijn niet de hapklare brokjes wijsheid die we verwachten. Net als de
geschiedenis van de wetenschap, is de geschiedenis van de theologie bezaaid met
menselijke verwachtingen die de werkelijkheid heeft afgewezen. Maar wetenschap
en theologie zijn grotendeel gebouwd op verrassingen die de werkelijkheid heeft
geopenbaard en die onze geest versteld doet staan.
Christelijke
wijsheid over het lijden
Laten we proberen om een en andere samen te
vatten in een paar stellingen, de verrassende christelijke wijsheid over het
lijden vinden we in de goddelijke openbaring en niet in de Telegraaf of in de
zelfhulpboeken van Oprah, of in de
consensus van de “leidende experts”.
1. Het lijden is geen biologische
noodzakelijkheid. We zijn niet geschapen in een staat van lijden. We lijden
omdat we gezondigd hebben, en we sterven omdat we gezondigd hebben. God heeft
ons niet gemaakt voor de dood, maar voor het leven, en Hij heeft ons niet gemaakt
om te lijden, maar voor de vreugde: de vreugde van de heiligheid, de
gelukzaligheid van onzelfzuchtig liefde.
2. God heeft op miraculeuze wijze in onze
geschiedenis ingegrepen, en zelf in onze eigen menselijke natuur, ons wezen. In
Christus heeft God de menselijke natuur aangenomen, zodat de mens deel krijgt
aan het goddelijke leven. Dit transformeert ons lijden, en in het bijzonder
onze dood, dat is de voleinding van alle ons lijden en alle verlies. Het
verandert ze in middelen voor onze redding, heiliging en verheerlijking. Met de
woorden van een oud gezang kunnen en mogen we nu over de dood zeggen: "Gij hebt de dood
glorieus en triomfantelijke gemaakt, want zij wordt tot de poort waardoor in de
aanwezigheid van de levende God komen."
3. Omdat Christus in ons lijden gekomen is,
is ons lijden nu een weg om dichter bij Christus te komen. We zijn nooit
dichter bij Christus dan wanneer we delen in zijn kruis.
4. Deze intimiteit door lijden, dat
vrijwillig gekozen is, kan leiden tot iets opmerkelijks en wonderlijks: een
diepe, sterke en onmiskenbaar authentieke vreugde. Zelfs de ervaring van kleine
sprankjes van deze vreugde van de heiligen is al een prijzen van de diepe
goddelijke genade in ons, doordat we toelaten dat we delen in deze unieke en
onvergelijkbare intimiteit met Christus.
Het verschil tussen de Schepper en zijn schepsel
is onvergelijkbaar groter dan het verschil tussen lijden en vreugde. Dat is de
reden dat zijn lijden onvergelijkbaar beter is dan alle vreugde van de wereld
- niet omdat het lijden betreft, maar
omdat het Zijn lijden betreft. Het is
een uiterst goede ruil om zijn kruis te aanvaarden, omdat Hij aan dat kruis
hing.
5. Lijden is verlossend geworden, niet alleen
voor degene die lijdt, maar ook degenen voor wie hij lijdt. Plaatsvervangende
verzoening is een mysterie, maar geen uitzondering: wij kunnen er ook in delen.
Wanneer wij “in Christus” zijn (dit primaire mysterie van solidariteit), kunnen
wij net als Hem ons lijden opofferen aan de Vader, en Hij gebruikt dat. Ze worden zaadjes, of regenwater, en er komt
iets uitzonderlijk moois voort uit ons leven.
Wanneer u uw lijden vandaag in het geloof aan
de Meester van het universum opoffert, dan kan iemand anders, misschien wel
honderd jaar en duizend mijl van ons verwijderd, de kracht krijgen om te leven
en lief te hebben en te hopen. Er is geen macht in het heelal groter dan de
lijdende liefde. Liefde zonder lijden is als water; lijden zonder liefde is als
kalium, zet ze bij elkaar en je krijgt een explosie. Die explosie verbrijzelde
de ketenen der hel en opende de poorten van de hemel tweeduizend jaar geleden.
En het gaat nog steeds door.
Hoe werkt het? In zijn film Hannah and Her
Sisters, speelt Woody Allen een atheïstische zoon van een Joodse familie die in
een discussie vraagt: "Als er een God is, waarom zijn er nazi's?"
Zijn vader antwoordt: "Hoe moet ik dat weten? Ik weet niet eens hoe de
blikopener werkt." De wijsheid van Job: we weten het niet. Om nogmaals CS
Lewis te citeren: "Toen ik deze vragen voorlegde aan God kreeg ik geen
antwoord, maar een bijzonder soort van "Nee”-antwoord…. Zoiets als ‘Vrede’,
kind; je begrijpt het niet" (Verdriet, dood en geloof[5]).
We hoeven het ook niet te begrijpen; we
moeten vertrouwen en gehoorzamen. Om Lewis nog eens te citeren, “Nu ik erover
nadenk, is er helemaal geen praktische probleem voor mij. Ik ken de twee grote
geboden, en ik kan maar beter daarmee
aan de gang gaan. . . . Wat overblijft is niet een probleem waar ik iets aan kan doen. Dat gaat meer over de grootte van mijn gevoelens en motieven
en dat soort dingen. Het is een probleem dat ik voor mezelf creëer. Ik geloof
niet dat God me dat probleem geeft" (ibid.).
God is minder met die zaken bezig dan wij
zijn. Onze gevoelens zijn onze tirannen. Alle heiligen vertellen ons dat onze
gevoelens zijn minder belangrijk dan we denken, en waarschuwen ons om ons
geloof, onze hoop, onze liefde, of onze daden niet af te laten hangen van onze
gevoelens. Zeker, God kent veel meer mededogen dan wij, maar hij heeft
medelijden met ons, niet met onze
gevoelens, met ons lijden en niet met onze gevoelens als gevolg van dit lijden.
Ons lijden is, of kan heilig zijn. Onze
gevoelens zijn dit niet. Onze keuzes om lief te hebben en onze daden van liefde
zijn heilig. Onze gevoelens van liefde niet. Gevoelens zijn onverschillig ten
opzichte van heiligheid (Heiligheid is onze eindbestemming, onze vervulling).
Maar lijden is niet onverschillig ten opzichte van heiligheid. Lijden is
essentieel voor heiligheid.
In de tweeduizend jaar sinds Hij ons de
betekenis heeft getoond van het lijden, de betekenis van het lijden en de
liefde heeft voorgeleefd, is er niets wezenlijks veranderd. Niets heeft iets toegevoegd
of in mindering gebracht op de essentie van de condition humaine: niet de val
van Rome, niet de technologie, niet anesthesie en niet de val van twee hoge torens
op 9-11-01.
Er heeft slechts één essentiële verandering plaatsgevonden.
Christus' komst, sterven en opstaan heeft alles veranderd, of liever de
betekenis van alles. En vooral de zin van het lijden.
Peter Kreeft is filosofie professor aan het Boston
College en auteur van vele boeken.