donderdag 27 december 2012

Het probleem van het lijden heroverwogen

Door Peter Kreeft

Lijden is niet zoiets als technologie, mode of architectuur, maar het lijden is als de geboorte van een kind en het zonlicht. Het is een van de onveranderlijke aspecten van het menselijk bestaan.

God herontdekken is gemakkelijk in momenten van crisis– om Hem weer te verliezen zodra het leven weer z’n gangetje gaat. Maar vroomheid die gebaseerd is op de omstandigheden is een huis dat op het zand gebouwd is. De omstandigheden veranderen, en bij de dood verandert alles voor ons, en laat ons achter met twee onontkoombare realiteiten die eeuwig blijven: onszelf en God. Dit zijn de twee essentiële middelpunten in ons leven; alle andere dingen draaien hier omheen, zoals planeten die een baan draaien om een ster of zoals eiwit om een dubbele dooier.

Alhoewel waarheid het natuurlijk voedsel is voor onze geest, heeft de zonde het ‘natuurlijk’ (of gewoon) gemaakt dat we geen trek meer in de waarheid hebben. We vergeten God dus, totdat er een plotselinge grote crisis komt, en daarna vergeten we Hem weer zodra de crisis over is.

Deze gewoonte is tegengesteld aan de goede gewoonte, of deugd, van de vroomheid. Vroomheid zet ons ertoe aan om – in de eerste plaats God, dan onze ouders, voorouders, ons land en iedereen die over ons gesteld is -  gepaste eer en respect te bewijzen, zoals het hen toekomt. Het maakt deel uit van de gerechtigheid en net als elke deugd is het de toepassing van het meest generieke principe der deugt, is het een regel die drie R’s bevat: Rechtvaardige Reactie op de Realiteit.

Het feit dat wij de vroomheid steeds weer vergeten is waarschijnlijk een van de redenen dat we lijden. Het voorkomt dat God, die niet alleen oneindig goed is en liefdevol is, maar die ook oneindig veel meer barmhartigheid kent en medelijden dan wij kunnen bevatten, ons zou laten in de gerieflijk en gesettelde situatie die we voor onszelf geschapen hebben. We hebben crises nodig, geestelijk gezien lijden we aan een slaapziekte waaruit we door frequente alarmeringen gewekt moet worden. God laat daarom die ruwe maatregelen over ons komen, zoals nationale crises, om ons daardoor te overtuigen van onze permanente nood en onze blijvende situatie.

Het is zelfs zo dat het lijden en de crises onze normale situatie zijn. De roze wolk van het pijnvrije en geordende leventje dat wij westerlingen als normaal beschouwen is vanuit historisch perspectief hoogst ongebruikelijk. In de meeste culturen en door alle eeuwen heen, konden de mensen maandelijks ongeveer evenveel fysieke pijn verwachten als wij in een heel mensenleven meemaken. Bedenk hierbij dat anesthesie en pijnstilling pas ongeveer een eeuw oud zijn.

Dit is waarschijnlijk de reden dat mensen in wetenschappelijk hoog ontwikkelde culturen ertoe geneigd zijn om meer seculier te zijn, terwijl mensen in wetenschappelijk minder ontwikkelde culturen religieuzer zijn: niet omdat religie gebaseerd is op onwetendheid, of omdat er ooit een wetenschappelijke ontdekkingen gedaan is die een christelijk dogma ontkracht heeft; maar omdat de kinderen van de wetenschap en technologie de pijn en de beperkingen van veel levens heeft overwonnen en ons geplaatst in een geluidsdichte stolp waar God doorheen moet breken om ons te bereiken. Of zoals C.S. Lewis het uitdrukte: “God fluistert in ons genoegen, spreekt in ons geweten, maar schreeuwt in onze pijn: het is Zijn megafoon om de wereld die doof is wakker te schudden” (Het probleem van het lijden[1]).

Natuurlijk geniet God er niet van om Zijn megafoon te gebruiken, zoals een goede ouder dit ook niet graag doet. Het feit dat Hij dit wel doet kan twee dingen betekenen: Of we hebben al die pijn die we hebben nodig, het is voor onze eigen bestwil en wordt ons gegeven uit volmaakte en zuivere liefde; of we hebben die niet nodig terwijl de Almachtige het toch toelaat – in dit laatste geval is de Almachtige niet tegelijkertijd Liefdevol.

Met een citaat van C.S. Lewis: “Is het geloofwaardig dat zulke extreme martelingen voor ons nodig zijn? Nu, kies zelf. De martelingen zijn er. Wanneer ze onnodig zijn, dan is er geen God of alleen een slechte God. Wanneer er een goede God is, dan zijn die martelingen ook noodzakelijk. Want geen min of meer goed Wezen zou ooit zulke zaken kunnen toestaan wanneer ze niet goed zouden zijn.” (Verdriet, dood en geloof[2]).

We moeten hier misschien twee kleine correcties doorvoeren. Lewis zegt dat die martelingen noodzakelijk zijn, we kunnen beter zeggen goed zijn. De martelingen waren voor de heilige martelaren strikt genomen niet noodzakelijk voor hun eigen heil, maar ze moeten op termijn wel goed voor hen zijn geweest, ruimte scheppend in verborgen plaatsen van hun ziel die in de hemel nog meer licht en vreugde kunnen ‘bevatten’ in die zalig staat.

Op de tweede plaats moeten we het woordje ons van Lewis misschien meer collectief opvatten en niet zo zeer individueel. Want niet al mijn lijden is goed voor mijzelf; soms is het goed voor iemand anders. En wanneer ik die anderen liefheb als mijzelf of zelfs nog meer dan mijzelf (wat ik in ieder geval in de hemel zal doen), dan zal ik me nog meer verblijden in dat plaatsvervangende lijden dan in dat lijden dat mezelf ten goede komt. Plaatsvervangende verzoening, de onschuldige die voor de schuldige lijdt, ‘mijn leven voor het jouwe’: dat is het grote mysterie dat in het hart staat van het Christendom, het is de essentie ervan, en is het centrum van de werkelijkheid, als het Christendom waar is tenminste.

Het is natuurlijk een mysterie, geen bewijs. Apologetiek kan laten zien dat het mogelijk is en laat zien dat de aanwijzing die we vinden in de natuur en de geschiedenis ons uitnodigen om dit mysterie binnen te gaan door een stap in geloof. Het is geen stap in het licht, maar een stap in de duisternis.

Aanwijzingen zijn er te over. De hele natuur werkt volgens het principe van ‘mijn leven voor het jouwe’, je kunt geen hamburger eten of een baby baren zonder de aanwezigheid van dit principe. En heel de geschiedenis en fictie is vol van heroïsche Christusfiguren die een diepe indruk in ons hart achterlaten wanneer we van ze horen. Wie, behalve een gek natuurlijk, zou het ooit in zijn hoofd halen om Sidney Carton uit De geschiedenis van twee steden[3] een gek te noemen? “Het is veel, veel, beter dan alles dat ik totnogtoe gedaan heb, en het is een veel, veel betere plaats dan waar ik ooit geweest ben.”

Wat kunnen we weten over het karakter van God?

Het probleem van het lijden doet voor apologeten twee problemen ontstaan: 1. Het bestaan van God en 2. Het karakter van God, Zijn aard. In de H. Schrift wordt weinig gesproken over dat eerste probleem. Alleen “De dwaas zegt in zijn hart, ‘er is geen God’ “ (Psalm 14: 1). Over het tweede probleem doet de Bijbel wel haar licht schijnen, licht dat niet zichtbaar is, of zelfs beschikbaar, voor het menselijk verstand. Uit de natuur is af te lezen dat God aanwezig, intelligent en machtig is, maar het is niet evident dat Hij goed is.

De menselijke geschiedenis laat ons drie basale visies zien op de natuur van God en het probleem van het kwaad – en daarin besloten ook het lijden – en is daarmee een toetssteen die ze alle drie duidelijk van elkaar onderscheid.

Op de eerste plaats is er het heidendom, met z’n vele goden en godinnen, waarvan geen van alle alwetend en almachtig is. Geen van die goden beheerst heel de natuur en alle menselijke leven, omdat geen van hen die geschapen heeft. Het idee van een volledig universum dat uit niets door een enkele almachtige God is geschapen, is een idee dat nooit is voorgekomen bij enige religie die ooit bestaan heeft, behalve die van de Joden (die claimen dat God hen dit heeft geopenbaard) en zij die claimen dat ze dit van de Joden geleerd hebben, namelijk de Christenen en de Moslims.

Heidendom (zoals ik die term gebruik) – de notie dat God of de goden niet almachtig zijn – is verre van dood. Een vorm ervan is de ‘proces theologie’, die claimt dat God aanwezig is in het proces, in de verandering, en zo nog steeds groeiende is, evoluerend, en tegelijk niet machtig genoeg is om alle kwaad te overwinnen.

Een andere vorm van heidendom is de populaire psychologie (die gezien de volle boekenplanken in boekwinkels, de favoriete religie van Amerika is). Paul Vitz zegt dat het moderne Amerika de meest polytheïstisch cultuur aller tijden is: het aanbidt niet duizenden goden, maar tweehonderdzestigmiljoen goden.

Een religie met een God of goden die niet alle kwaad kunnen overwinnen kan wel een of meer goden hebben die het kwaad willen overwinnen, en die volkomen goed zijn. Dit stelt ons weliswaar in staat om God lief te hebben, als een soort grote broer, maar niet om Hem te vertrouwen dat Hij het kwaad zal overwinnen. (Rabbi Harold S. Kushner’s ‘Als het kwaad goede mensen treft’[4]is een voorbeeld van dit soort oplossing van het probleem.)

Een tweede religieuze optie, die meer Oosters van oorsprong is dan Westers, is het pantheïsme. De god van het pantheïsme, in tegenstelling met de goden van het heidendom, gaat de strijd niet aan met krachten buiten hemzelf, eenvoudigweg omdat er niets buiten god is. Pan-theïsme betekent dat alles god is en god is in alles. God heeft nooit een universum geschapen. Pantheïsme is niet alleen fout, maar het loopt ook vijftien biljoen jaar achter: het heeft nog nooit gehoord van het goede nieuws van de Big Bang.

Pantheïsme lost het probleem van het kwaad eenvoudig en radicaal op: het verklaard dat God evenzeer in het goede aanwezig is als in het kwade. Hij heeft ook een duistere kant, zoals de Kracht in Star Wars. Vishnu de Schepper en Shiva de Vernietiger zijn gelijke manifestaties van Brahman, “De Ene zonder een tweede” in het Hindoeïsme. Vertaald in Bijbelse termen betekent dit dat Satan niet Gods vijand is, maar God zelf is.

De andere vorm van pantheïsme zegt dat God afwezig is in zowel goed als ook kwaad – dat het onderscheid tussen goed en kwaad is geschapen door het onverlichte menselijke geweten. Beide vormen lijken niet op de God van de Bijbel, waar “God is Licht; en in Hem is geen spoor van duisternis!” (1 John 1, 5). De god van het pantheïsme is, net als de goden van het heidendom, heel Westers. Hij is niet oordelend. Hij maakt geen onderscheid tussen goed en kwaad.

Deze notie van een god maakt dat we alleen van god houden wanneer we populaire psychologen zijn die gezonken zijn beneden het niveau van moreel onderscheid der dingen, of mystici die (menen) er bovenuit gestegen te zijn.

De derde notie van God is die van het Joods-Christelijke-Islamitische Theïsme: God is zowel almachtig, in tegenstelling tot de goden van het heidendom, en ook volmaakt goed, in tegenstelling tot de goden van het pantheïsme. Deze notie met betrekking tot God doet de vraag opkomen waarom de rechtvaardige zo zwaar moet lijden. Het lijkt erop dat God niet alle onrecht recht zet of dat Hij niet de kracht daartoe heeft. Want wanneer God alle kwaad wil uitroeien en overwinnen, en wanneer Hij alles kan wat Hij maar wil, lijkt daaruit voort te komen dat er geen kwaad meer zou moeten zijn.

Het kwaad van de zonde kan verklaard worden door de menselijke vrije wil. Maar hoe zit het met het kwaad van het lijden, en met name het onrechtvaardige en onverdiende lijden? Wanneer God bestaat, waarom is er dan ook een Job?

Er zijn twee mogelijkheden: God zit ernaast, of wij. Dit lijden is niet goed of het is wel goed. We hebben dat lijden niet nodig terwijl God het toch toelaat, in dit geval is Hij wreed, of zwak en stom. Of we hebben het wel nodig, in dat geval “We weten ook, dat God alles ten goede leidt voor hen, die Hem liefhebben, die naar Zijn voorbeschikking zijn geroepen” (Rom 8: 28). Alles, zelfs de meest verschrikkelijke en onverklaarbare tragedies.

We leven door geloof, niet door wat we zien. Als we uitgaan van wat we zien, dan zullen we waarschijnlijk wanneer het onheil toeslaat waarschijnlijk concluderen: “Aah, zo’n God is het dus. Laten we onszelf niet langer bedriegen.” Als we uit geloof leven, door vertrouwen, want “ontzag voor de Jahweh is de grondslag der wijsheid” (Sp. 9: 10), dan kunnen we concluderen dat God degene is die weet wat goed voor ons is en dat wij degene zijn die dat niet weten, in plaats van vice versa. (Dat is toch een logische conclusie?)

In het Arabisch is het woord voor deze houding van vertrouwende onderwerping aan de wil van God, een woord dat het begin is van de wijsheid en de essentie van de vroomheid en het hart van de ware religie, dat woord is Islam.

De geschiedenis van de religies is in dat opzicht vol ironie. Immers, in de naam van de religie die genoemd is naar de oplossing voor het probleem van onrechtvaardig lijden, hebben sommige mensen die zichzelf moslim noemen een golf van problemen en onrechtvaardig lijden veroorzaakt door het plegen van aanslagen. Islam betekent “de vrede die het resultaat is van de onderwerping” (het is etymologisch verwant aan het Hebreeuwse woord Shalom). Het is de vrede die alleen maar gevonden kan worden wanneer we ons aan God’s wil onderwerpen. Het is de “vrede die de wereld niet kan geven”.

T.S. Eliot zegt dat de zin uit Dante: “in zijn wil ligt onze vrede”, de diepste zin is uit de wereldliteratuur. Het ironische is dat in de naam van de religie die het woord vrede in haar naam heeft, jonge Palestijnen zelfmoordacties plegen om zo Joden te vermoorden, waardoor het vredesproces ontspoort.

God en het kwaad: of/of?

De andere apologetische vraag met betrekking tot het lijden, ‘bestaan God?’, is nog meer besproken, en terecht, want zonder het bestaan van God worden zowel de apologetiek als ook de theologie opgeheven.

Lijden, en kwaad in het algemeen, is het enige argument van atheïsten waardoor het bestaan van God weersproken lijkt te worden. Andere argumenten stellen God ter discussie (bijvoorbeeld dat het bestaan van God geen zin zou hebben); of claimen dat God een onnodige hypothese is, zoiets als de verschrikkelijke sneeuwman; of wijzen op de zwakheden van de theïsten (mensen die in God geloven zouden bijvoorbeeld relatief meer moorden plegen); of ze wijzen op de praktische nadelen van het theïsme (bijvoorbeeld het feit dat het geloof zich met je seksleven bemoeit); of ze stellen dat het geloof verklaard kan worden zonder een geloof in God (zoals de freudiaanse psychologie doet). Maar er is geen ander logisch en overtuigend argument dat bewijst dat God niet bestaat, dan alleen dit argument van het bestaan van het kwaad in de wereld.

Wanneer Thomas van Aquino zijn Summa schrijft, weet hij bij elke van de duizenden stellingen minimaal drie tegenargumenten te noemen, behalve bij de belangrijkste stelling, de meest fundamentele van allemaal – dat God bestaat. Hij kon weliswaar tientallen argumenten vinden voor het bestaan van God (waarbij hij uiteindelijk vijf argumenten selecteerde), maar hij vond slechts twee argumenten tegen. Een was het probleem van het kwaad. En de andere was de mogelijkheid om alles wat we om ons heen zien er ervaren te verklaren vanuit de natuur en de wetenschap – waarmee niet bewezen wordt dat God niet bestaat, maar wordt gesteld dat het niet noodzakelijk is dat God bestaat.

Aquino’s formulering van het probleem is: “Indien een van twee tegenovergestelden oneindig is, vernietigd die de andere geheel. Maar 'God' betekent oneindige goedheid. Dus als God bestaat, zou er geen kwaad moeten zijn te vinden in de wereld. Maar er is kwaad. Daarom bestaat God niet.”

Het is een vraag die beantwoord kan worden: “Zoals Augustinus zegt, God zou nooit enig kwaad toestaan, tenzij Hij hieruit een groter goed zou doen voortkomen. Dit is een deel van Gods wijsheid en goedheid.”

Dit argument tegen het bestaan van God dat appelleert aan de het kwaad in de wereld kan niet alleen weerlegt worden, maar dezelfde feiten die pleiten tegen het bestaan van God kunnen op twee verschillende manieren ook gebruikt worden als argument voor het bestaan van God.

De ene manier is om na te denken over onze kennis van het kwaad, niet zozeer over het kwaad zelf. Hoe komt het dat we kunnen oordelen dat iets slecht is? Behalve wanneer alle oordelen zinloos of verkeerd is – en een terroristische aanslag op duizenden onschuldige burgers dus niet echt slecht is en wij dus slechts veroordelend zijn wanneer we er iets van zeggen – moeten we een ware kennis hebben over wat echt slecht is. Maar dat betekent dan ook dat we een kennis moeten hebben van wat echt goed is. Zonder kennis van de norm, kunnen we niet oordelen aan de hand van een bepaalde norm of regel.

Het relatieve goed dat wij kennen wordt gemeten aan de norm van het absolute goed. Zoals elf twee gehele getallen dichter bij de oneindigheid ligt dan negen, zo bevindt zich een heilige dichter bij de ontologische perfectie dan een worm. Maar niets in deze wereld is absoluut goed. Daarom moet, tenzij we alle oordelen over goed en kwaad relativeren – iets dat de secularisten doen om deze claim te vermijden – er een God zijn.

Een andere manier om het bestaan van God te bewijzen door het kwaad is te wijzen op het feit dat we protesteren tegen kwaad. We haten het kwaad, ondanks het feit dat pseudochristelijke ideologieën ons leren om niets te haten. We hebben een aangeboren en onontkoombaar verlangen tot het goede –algoede – en we vrezen het kwaad – alle kwaad. Het kwade vrezen is het verlangen naar het goede. Maar elk aangeboren en natuurlijk verlangen verwijst naar een echt object. We kunnen verlangen naar onwerkelijke objecten, bijvoorbeeld om het land van Oz te zien, of om Superman te zijn, maar hebben daar geen aangeboren en universeel verlangen naar.

Naar eten, drinken, slapen, seks, kennis, schoonheid en vriendschap hebben we een aangeboren en universeel verlangen, dit zijn ook zaken die bestaan. We verlangen ook naar goedheid – alle soorten goedheid – universeel en aangeboren. We zijn niet tevreden met eindige goedheid. We hebben een haat liefde verhouding met de wereld, onafhankelijk van hoe mooi of goed we deze wereld vinden. Die ontevredenheid ervaren we zelfs het sterkst wanneer de grootste mate van goedheid ervaren, en niet de minste.

Uit deze twee aannames die uit onze eigen ervaring voortkomen – dat onze aangeboren neiging tot het goede aansluit bij een echt object en dat we een aangeboren verlangen hebben naar ongelimiteerde goedheid – concluderen we dat oneindige goedheid moet bestaan. Oneindige goedheid is een ander woord voor God. Alleen God is oneindig goed. Daarom bestaat God.

Er is nog een ander argument vanuit het kwaad naar God. Het is een beetje excentriek, maar ik denk dat het een geldig argument is (hoewel ik het niet zeker weet). Laten we aannemen dat er geen God is. Wanneer er geen God is dan is er geen Schepper. Wanneer er geen Schepper is, dan is er geen daad van schepping. Wanneer er geen daad van schepping is dan is het universum, de som van alle materie en energie, niet geschapen. Wanneer het universum niet geschapen was, dan is het er altijd al geweest. Er was dus geen eerste begin. Hoeveel cycli en catastrofale veranderingen er ook geweest zijn en hoeveel relatieve big bangs er geweest mogen zijn, er is nooit een Big Bang geweest, een absoluut eerste begin. Er is dus een oneindige hoeveelheid tijd geweest. Wanneer we in een tijdmachine zouden stappen voor een reis naar het verleden – wat we waarschijnlijk zullen kunnen doen, maar wat we wel in de geest kunnen doen – dan zouden we nooit uitkomen bij een bepaald begin (een absoluut begin).

De argumentatie is tot zoverre logisch. Maar we willen er nu een hypothese aan toevoegen, het is misschien geen noodzakelijke, maar dan toch wel een die de meeste atheïsten zullen aanvaarden, namelijk dat de kosmos evolueert. Hiermee bedoel ik niet slechts de evolutie door natuurlijke selectie van de soorten, de planten en dieren op deze planeet, maar de evolutie in bredere zin, in toename van orde in heel het universum.

Vanuit relatief ongedifferentieerde materie (“sterrenstof”) ontstaan melkwegstelsel’s, sterren en planeten die leven mogelijk maken, en op die planeten ontstaan levende planten en dieren met een toenemende complexiteit, totdat uiteindelijk ook zelfbewuste en rationele wezens ontstaan. Daarna is er binnen de geschiedenis die wij ook kennen en kunnen onderzoeken een ontwikkeling van barbarisme, onwetendheid en dierlijk geweld naar verlichting en vrede.

De meeste atheïsten accepteren deze beide premissen. Maar wanneer beide waar zijn, waarom hebben we de perfectie dan nog niet bereikt? De geschiedenis is een geschiedenis van ontwikkeling en er is al een oneindige hoeveelheid tijd verlopen; waarom heeft dat proces dan nog niet zijn volmaakte eindstadium bereikt? Een andere manier om dit te stellen: waarom is er nog steeds kwaad? Volgens de atheïstische premisse zou er al lang geen kwaad meer moeten zijn. Maar het kwaad is er nog steeds. Daarom moeten beide premissen vals zijn.

Wanneer een atheïst met dit argument geconfronteerd wordt zal hij waarschijnlijk zijn tweede premisse bijstellen, die over de continue ontwikkeling, om zodoende de eerste premisse te redden, die over een oneindige hoeveelheid tijd en dat er nooit een scheppingsdaad heeft plaatsgevonden. Het is dus niet zozeer een argument tegen het atheïsme op zichzelf, maar alleen tegen het “ontwikkelingsatheïsme”, dat is  atheïsme plus ontwikkeling.

Een andere benadering van apologeten – of eigenlijk de benadering van God zelf, die te vinden is in alle drie de Abrahamitische religies – is om het lijden te herlijden tot de zonde. Het verhaal van Genesis 3, hoe letterlijk of niet-letterlijk je dat ook neemt, het maakt in ieder geval een onderscheid in twee soorten kwaad, het fysiek (lijden) en moreel (zonde) en het verbind die beide zaken: we lijden omdat we gezondigd hebben.

Dit ‘we’ is niet individueel maar collectief. Het is het menselijke ras, de menselijke natuur zelf die moet lijden en sterven als een noodzakelijke en rechtvaardige straf die de onontkoombare consequentie is van de zonde.

De relatie tussen die twee is ongeveer als de relatie tussen het springen van een hoge rots en het breken van je benen, of zoals de relatie die er is tussen te veel eten en overgewicht. Het lijkt niet op de relatie tussen het niet maken van je huiswerk en het krijgen van een onvoldoende of het stelen van een koekje en het krijgen van straf. Het is een natuurlijke, intrinsieke, noodzakelijke en onontkoombare relatie, niet een die afhangt van een externe autoriteit en die daarom herroepbaar is.

De verklaring voor deze relatie tussen moreel kwaad (zonde) en fysiek kwaad (lijden) is dat er een verbinding is tussen de ziel (psyche) en het lichaam (soma), we zijn een psychosomatische eenheid. Zodra de ziel zich van God onafhankelijk verklaard, verklaard het lichaam ook zijn onafhankelijkheid.

De autoriteit van de ziel over het lichaam is een afhankelijke autoriteit. Het is een door de Schepper en Ontwerper gedelegeerde autoriteit. Zoiets als de autoriteit die een ridder heeft over zijn schildknaap: wanneer de ridder rebelleert tegen de koning, dan is de schildknaap niet langer verplicht om de ridder te dienen.

(De honderdman die Jezus vraagt om met één bevel zijn knecht te genezen, die begrijpt de keten van gezag en wie daarvan het hoofd is, zoals ook blijkt uit wat hij zegt: “Want ook ik ben een man, die zelf onder gezag ben gesteld, en soldaten onder me heb. En tot den een zeg ik: Ga, en hij gaat; en tot den ander: Kom, en hij komt; en tot mijn knecht: Doe dit, en hij doet het.” (Luk. 7, 8). Zijn soldaten weten dat de honderdman gedelegeerd gezag bezit van Caesar, de wereldheerser. De honderman heeft gezag over zijn soldaten, omdat hij onder de Caesar staat en aan hem onderdanig is. Op gelijke wijze heeft Jezus gezag over leven en dood, omdat in staat onder, en onderdanig is aan, het gezag van de Vader (Joh. 5: 30). Gezag wordt altijd uitgeoefend door onderwerping, want het is gedelegeerd en hiërarchisch gezag.)

Het onoplosbare mysterie van het lijden is niet waarom wij moeten lijden, maar waarom ik moet lijden. Het mysterie is waarom het lijden verdeeld is zoals het nu is, niet het bestaan van het lijden op zichzelf. Er bestaat een generieke en oorzakelijke relatie tussen lijden en zonde, maar niet een persoonlijke. Dit was nog niet geheel duidelijk ten tijde van Jezus leven op aarde, want zijn discipelen vragen hem in verband met een blind geboren man: “Rabbi, wie heeft gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind werd geboren?” (Joh. 9: 2). Ze waren verbaasd dat Jezus antwoordde: “noch hij noch zijn ouders”.

De drie vrienden van Job waren er ook van overtuigd dat iedereen het lijden krijgt dat hij vanwege zijn eigen zonde verdiend; dat is de reden dat ze er van overtuigd waren dat Job, die zo’n geweldig groot lijden moest dragen, ook de grootste zondaar moest zijn. Ze waren verbaasd dat God boos op hen was, omdat ze niet de waarheid gesproken hadden over Job (Job. 42, 7).

Je zou verwachten dat wanneer God almachtig, volmaakt rechtvaardig en alwetend is, dat Hij dan een ieder individueel zou geven wat hij verdiend.

Maar nee. De meest volmaakte mens ter wereld was tegelijkertijd “de man van smarten”. Veel Joden konden gewoon niet geloven dat Jezus de Messias was, omdat Hij veracht was, en de onwaardigste onder de mensen. Dit is de sleutel tot Job: als een Christusfiguur heeft hij niet voor zijn eigen zonden geleden, maar voor die van anderen. Job verzoend de zonde van zijn drie ‘vrienden’ door zijn offer (Job 42, 8), zoals ook Christus deed.

De “rechtvaardigheid van God” of “gerechtigheid van God” die Paulus als hoofdthema van zijn Romeinenbrief heeft gekozen (Rom. 1, 17), deze eerste systematische christelijke theologie, is een verlossing door kruisiging. De enige man die geen pijn verdiende heeft juiste de meeste pijn geleden – en dat noemt Paulus Gods “rechtvaardigheid”. Zonde en lijden zijn met elkaar verbonden, maar niet individueel. Zowel de erfzonde als ook de plaatsvervangende verzoening zijn mysteries van solidariteit. Want beide mysteries zijn ‘erfelijk’ – de eerste fysiek, de tweede op geestelijke wijze (via de “wedergeboorte”).

Wij zijn als mensen niet alleen sociale wezens, maar ook familiale. In essentie zijn wij erfelijke wezens, niet alleen biologisch, door ons lichaam, maar ook geestelijk, omdat we geen geesten in een machine zijn, engelen in vermomming, maar rationele dieren, een psychosomatische eenheid. Alles van de vaders wordt overgedragen op de kinderen: de fysieke en geestelijke en verstandelijke capaciteiten, de erfzonde en het aangeboren egoïsme, zoals in elk kind waarneembaar is.

Onze incorporatie in Christus is net zo psychosomatisch als onze incorporatie in Adam. Het is niet door geloof alleen, maar door geloof en de doop, dat we helemaal van Hem worden, volgens zijn eigen woorden: “Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij niet ingaan in het koninkrijk Gods.”(Joh. 3, 5). Zijn bloed dat vergoten is voor onze zonden kwam tot ons door Maria, de Tweede Eva. Verlossing is, net als de zonde, psychosomatisch, zowel geestelijk als ook lichamelijk. Christus kan ons geestelijk niet redden, wanneer hij lichamelijk niet is opgestaan (1 Cor. 15, 17).

Deze mysteries van solidariteit in erfzonde en doop zijn niet de hapklare brokjes wijsheid die we verwachten. Net als de geschiedenis van de wetenschap, is de geschiedenis van de theologie bezaaid met menselijke verwachtingen die de werkelijkheid heeft afgewezen. Maar wetenschap en theologie zijn grotendeel gebouwd op verrassingen die de werkelijkheid heeft geopenbaard en die onze geest versteld doet staan.

Christelijke wijsheid over het lijden

Laten we proberen om een en andere samen te vatten in een paar stellingen, de verrassende christelijke wijsheid over het lijden vinden we in de goddelijke openbaring en niet in de Telegraaf of in de zelfhulpboeken van Oprah, of in de consensus van de “leidende experts”.

1. Het lijden is geen biologische noodzakelijkheid. We zijn niet geschapen in een staat van lijden. We lijden omdat we gezondigd hebben, en we sterven omdat we gezondigd hebben. God heeft ons niet gemaakt voor de dood, maar voor het leven, en Hij heeft ons niet gemaakt om te lijden, maar voor de vreugde: de vreugde van de heiligheid, de gelukzaligheid van onzelfzuchtig liefde.

2. God heeft op miraculeuze wijze in onze geschiedenis ingegrepen, en zelf in onze eigen menselijke natuur, ons wezen. In Christus heeft God de menselijke natuur aangenomen, zodat de mens deel krijgt aan het goddelijke leven. Dit transformeert ons lijden, en in het bijzonder onze dood, dat is de voleinding van alle ons lijden en alle verlies. Het verandert ze in middelen voor onze redding, heiliging en verheerlijking. Met de woorden van een oud gezang kunnen en mogen we nu over de dood zeggen: "Gij hebt de dood glorieus en triomfantelijke gemaakt, want zij wordt tot de poort waardoor in de aanwezigheid van de levende God komen."

3. Omdat Christus in ons lijden gekomen is, is ons lijden nu een weg om dichter bij Christus te komen. We zijn nooit dichter bij Christus dan wanneer we delen in zijn kruis.

4. Deze intimiteit door lijden, dat vrijwillig gekozen is, kan leiden tot iets opmerkelijks en wonderlijks: een diepe, sterke en onmiskenbaar authentieke vreugde. Zelfs de ervaring van kleine sprankjes van deze vreugde van de heiligen is al een prijzen van de diepe goddelijke genade in ons, doordat we toelaten dat we delen in deze unieke en onvergelijkbare intimiteit met Christus.

Het verschil tussen de Schepper en zijn schepsel is onvergelijkbaar groter dan het verschil tussen lijden en vreugde. Dat is de reden dat zijn lijden onvergelijkbaar beter is dan alle vreugde van de wereld -  niet omdat het lijden betreft, maar omdat het Zijn lijden betreft. Het is een uiterst goede ruil om zijn kruis te aanvaarden, omdat Hij aan dat kruis hing.

5. Lijden is verlossend geworden, niet alleen voor degene die lijdt, maar ook degenen voor wie hij lijdt. Plaatsvervangende verzoening is een mysterie, maar geen uitzondering: wij kunnen er ook in delen. Wanneer wij “in Christus” zijn (dit primaire mysterie van solidariteit), kunnen wij net als Hem ons lijden opofferen aan de Vader, en Hij gebruikt dat. Ze worden zaadjes, of regenwater, en er komt iets uitzonderlijk moois voort uit ons leven.

Wanneer u uw lijden vandaag in het geloof aan de Meester van het universum opoffert, dan kan iemand anders, misschien wel honderd jaar en duizend mijl van ons verwijderd, de kracht krijgen om te leven en lief te hebben en te hopen. Er is geen macht in het heelal groter dan de lijdende liefde. Liefde zonder lijden is als water; lijden zonder liefde is als kalium, zet ze bij elkaar en je krijgt een explosie. Die explosie verbrijzelde de ketenen der hel en opende de poorten van de hemel tweeduizend jaar geleden. En het gaat nog steeds door.

Hoe werkt het? In zijn film Hannah and Her Sisters, speelt Woody Allen een atheïstische zoon van een Joodse familie die in een discussie vraagt​​: "Als er een God is, waarom zijn er nazi's?" Zijn vader antwoordt: "Hoe moet ik dat weten? Ik weet niet eens hoe de blikopener werkt." De wijsheid van Job: we weten het niet. Om nogmaals CS Lewis te citeren: "Toen ik deze vragen voorlegde aan God kreeg ik geen antwoord, maar een bijzonder soort van "Nee”-antwoord…. Zoiets als ‘Vrede’, kind; je begrijpt het niet" (Verdriet, dood en geloof[5]).

We hoeven het ook niet te begrijpen; we moeten vertrouwen en gehoorzamen. Om Lewis nog eens te citeren, “Nu ik erover nadenk, is er helemaal geen praktische probleem voor mij. Ik ken de twee grote geboden, en ik kan maar beter daarmee aan de gang gaan. . . . Wat overblijft is niet een probleem waar ik iets aan kan doen. Dat gaat meer over de grootte van mijn gevoelens en motieven en dat soort dingen. Het is een probleem dat ik voor mezelf creëer. Ik geloof niet dat God me dat probleem geeft" (ibid.).

God is minder met die zaken bezig dan wij zijn. Onze gevoelens zijn onze tirannen. Alle heiligen vertellen ons dat onze gevoelens zijn minder belangrijk dan we denken, en waarschuwen ons om ons geloof, onze hoop, onze liefde, of onze daden niet af te laten hangen van onze gevoelens. Zeker, God kent veel meer mededogen dan wij, maar hij heeft medelijden met ons, niet met onze gevoelens, met ons lijden en niet met onze gevoelens als gevolg van dit lijden.

Ons lijden is, of kan heilig zijn. Onze gevoelens zijn dit niet. Onze keuzes om lief te hebben en onze daden van liefde zijn heilig. Onze gevoelens van liefde niet. Gevoelens zijn onverschillig ten opzichte van heiligheid (Heiligheid is onze eindbestemming, onze vervulling). Maar lijden is niet onverschillig ten opzichte van heiligheid. Lijden is essentieel voor heiligheid.

In de tweeduizend jaar sinds Hij ons de betekenis heeft getoond van het lijden, de betekenis van het lijden en de liefde heeft voorgeleefd, is er niets wezenlijks veranderd. Niets heeft iets toegevoegd of in mindering gebracht op de essentie van de condition humaine: niet de val van Rome, niet de technologie, niet anesthesie en niet de val van twee hoge torens op 9-11-01.

Er heeft slechts één essentiële verandering plaatsgevonden. Christus' komst, sterven en opstaan ​​heeft alles veranderd, of liever de betekenis van alles. En vooral de zin van het lijden.

Peter Kreeft is filosofie professor aan het Boston College en auteur van vele boeken.



[1]  The Problem of Pain, ISBN 9025947492
[2] A Grief Observed, ISBN 9051940289
[3] Charles Dickens, A Tale of Two Cities
[4] When Bad Things Happen to Good People, ISBN 9025942393
[5] A Grief Observed, ISBN 9051940289